Zoals je weet maak je hier een onderscheid tussen de sterke of regelmatige werkwoorden en de zwakke of regelmatige werkwoorden.
Wat is weeral het verschil tussen beiden?
Omschrijf kort in rubriek '4.1 zwak / sterk ' het verschil.
Voor de zwakke werkwoorden is de regel eenvoudig :
1. stam eindigt op een 't' : aan de stam voeg je 'te(n)' toe ( zetten - zet - ik zette )
2. stam eindigt op een 'd' : aan stam voeg je 'de(n) toe ( antwoorden - antwoord - ik antwoordde )
3. stam eindigt op één van de medeklinkers uit 'TKoFSCHiP' ( of kofschiptaxi, , t exkofschip ) : aan de stam voeg je 'te(n) toe (koken - kook - ik kookte )
4. stam eindigt op een andere medeklinker : aan stam voeg je 'de(n)' toe ( bloeden - bloed - ik bloedde )
5. Stam eindigt op een klinker : aan stam voeg je 'de(n) toe ( oliën - olie - ik oliede )
Sterke werkwoorden? Je dient deze te memoriseren, hieraan kan geen regel gekoppeld worden.
Eventjes oefenen?
Maak de rubriek '4.2 Oefening VT ' en ga op dezelfde manier te werk als de voorgaande oefeningen :
Oefening verleden tijd van zwakke en sterke werkwoorden * - CambiumNed
Rubriek ' 4.3 Oefeningen VT ' :
Rubriek ' 4.4 Oefeningen VT ' :
Rubriek ' 4.5 Oefeningen VT ' :
http://www.nederlandswebsite.nl/verleden%20tijd%201.htm
Gelukt? Fantastisch. Je kan nu naar het volgende tabblad gaan.
Maak jouw eigen website met JouwWeb